Stikstofdepositie geen probleem in Natura 2000 veengebied
Dit Topartikel wordt u gratis aangeboden door de redactie.
Het gaat goed met natuurgebied Rottige Meenthe & Brandemeer in Friesland, constateert Henk Rampen. „Er zijn wel wat uitdagingen, maar die hangen niet samen met stikstofdepositie. Ik zie hier weinig indicatoren voor stikstof.” Rampen, inmiddels gepensioneerd, werkte voorheen ruim twintig jaar als regiodirecteur bij Natuurmonumenten. Na zijn pensionering had hij onder meer een adviesbureau voor landschapsarchitectuur en -ecologie.
Sinds politici het hebben over de natuur die op omvallen staat, bezoekt hij weer regelmatig een natuurgebied. „Toen ik in de jaren zeventig bij Natuurmonumenten kwam werken, stond de natuur er een stuk slechter voor dan nu. Met veel goede maatregelen hebben we de natuurkwaliteit weer laten toenemen. Ik kon dus niet geloven dat die tientallen jaren inzet om de natuur er bovenop te krijgen voor niets waren geweest. Bij mijn terreinbezoeken heb ik het bordje met ‘pas op: instortingsgevaar’ niet aangetroffen.”
Op verzoek van de redactie van Veldpost brengt Rampen, samen met Cees de Boer en Henri Prins, een bezoek aan het natuurgebied Rottige Meenthe & Brandemeer. Prins was onderzoeker aan Wageningen UR en publiceerde vorig jaar een uitgebreid onderzoek, waaruit bleek dat de soortenrijkdom in Nederland toeneemt. De Boer is secretaris van Farmers Defence Force Friesland. Hij groeide op in de Rottige Meenthe. Zijn ouders hadden daar een melkveebedrijf met veel weidevogels. Die grond is inmiddels omgevormd en aan het natuurgebied toegevoegd.
De Boer leidt de excursie, want hij liep hier op 30 oktober jongstleden ook. Dat was toen op uitnodiging van de provincie Friesland, omdat de Ecologische Autoriteit een bezoek bracht aan het gebied. We lopen hetzelfde rondje, om zo dezelfde waarneming te kunnen doen als de Ecologische Autoriteit.
Veenmosrietland
Het pad waar we overheen lopen, was vroeger een toegangsweg tot een boerderij diep het veengebied in. Het is even zoeken naar een plank over een sloot, want De Boer wil ons op het perceel ernaast hebben. Daar keek hij ook met de Ecologische Autoriteit, de provincie en Staatsbosbeheer.
Het perceel bestaat voornamelijk uit het habitattype veenmosrietland. In de natuurdoelanalyse van de provincie Friesland staat daarover dat dit habitattype tot 2001 toenam en daarna stabiliseerde tot 2013. Sinds 2013 gaat het niet goed.
De provincie schrijft: „Sindsdien zijn er grote stukken van het habitattype dusdanig verslechterd, dat ze bij de volgende kartering waarschijnlijk niet meer zullen kwalificeren. Dit komt waarschijnlijk door een combinatie van vermesting en verzuring door stikstofdepositie en verdroging. Als deze drukfactoren niet worden tegengegaan, is de verwachting dat dit proces zich zal doorzetten, waardoor er mogelijk weer een afname van het areaal veenmosrietland kan gaan optreden.”
Versnelde successie
Nadat De Boer de plank gevonden heeft, lopen we voorzichtig over het perceel. Het is bijna overal hetzelfde met veenmossen, ronde zonnedauw en hier en daar een moerasvaren. Wel komen overal kleine berkenboompjes en wilgenstruikjes op, en groeien er korte rietstengels door het veen heen. In de natuurdoelanalyse staat dat volgens Staatsbosbeheer riet een indicatie is van ‘versnelde successie’.
Beheerder Bennie Henstra van Staatsbosbeheer vult daar, na vragen van de redactie, op aan: „Dat riet juist toeneemt, zonder aangepast beheer of ingrepen in de bodem, duidt in de regel op een onnatuurlijke en ongewenste toename van de voedselrijkdom van de bodem. Dat kan verschillende oorzaken hebben, zoals verdroging door het wegzakken van het grondwater.”
Rampen zegt hierover: „Successie betekent dat de natuur verandert. Als Staatsbosbeheer hier stopt met jaarlijks maaien, wordt het veenmosrietland hoogveenbos. Dat is een natuurlijk proces. Riet en boompjes zeggen hier niets over stikstofdepositie. Je zou ook kunnen stoppen met maaien, en de natuur haar gang laten gaan en het bos laten worden, omdat de kwaliteit van het veenmosrietland anders alleen maar verder achteruitgaat.”
Een andere optie is volgens de provincie afplaggen, want dat leidde de afgelopen jaren tot ‘kwalitatief goede veenmosrietlanden’. Volgens Staatsbosbeheer is er al heel veel afgeplagd. „De vraag is of er nog wel veel meer afgeplagd kan worden”, zegt Henstra van Staatsbosbeheer. „Afplaggen is een paardenmiddel, en geen duurzame oplossing als de milieuomstandigheden niet verbeteren. Waar het zinvol is om door middel van afplaggen veenmosrietlanden te behouden, blijven we dat uiteraard doen.”
Volgens De Boer werd er vroeger in het gebied niet afgeplagd. Rampen zegt hierover: „Dan is afplaggen hier een experimentele maatregel, waarvan je maar moet afwachten wat het resultaat is.”
Ganzen en galigaan
We lopen terug over de loopplank en gaan verder het gebied in. Het valt ons op dat de vegetatie op het pad wisselt. Pleksgewijs staat er blauwe zegge. Dit plantje is de naamgever van het vrij zeldzaam geworden habitattype blauwgrasland. Dat komt ook op beperkte schaal in Rottige Meenthe voor. Volgens De Boer stond blauwe zegge vroeger niet op dit pad.
Intussen wijst hij ons op linten verderop in het gebied. „Staatsbosbeheer probeert daar de oude legakkers terug te krijgen, waar vroeger het veen op lag te drogen. Maar ik betwijfel of dat gaat lukken. Met die linten hopen ze de ganzen weg te houden, want die zorgen hier voor veel vermesting.”
De provincie ziet ganzen ook als een probleem; er zouden inmiddels zevenhonderd broedparen zijn. In de natuurdoelanalyse schrijft de provincie dat er de afgelopen jaren minder is gedaan om de ganzenpopulatie in toom te houden, waardoor ze nu de blauwgraslanden bedreigen. Want ze grazen de boel kort en zorgen voor flinke bemesting.
Staatsbosbeheer laat bij monde van Henstra desgevraagd weten ganzen wel te bestrijden. „Al jaren plegen we een flinke inspanning met legselreductie op grauwe gans. Ook worden ze verjaagd of geweerd met linten en gaas.”
In de natuurdoelanalyse schrijft de provincie dat de blauwgraslanden soortenarm zijn. Verrassend genoeg is er volgens de provincie geen sprake van vergrassing of opslag van bomen. Dat zou je wel verwachten als dat de hoofdproblemen zijn bij het veenmosrietland dat er naast ligt.
Iets rechts van ons wandelpad loopt De Boer de nattigheid in. „Hier moet een bijzonder plantje staan.” Hij zoekt op de grond, maar de planten die hij zoekt, zijn hoger dan hijzelf. Het gaat om galigaan. Daar gaat het volgens de natuurdoelanalyse goed mee. „Dan moet de waterhuishouding zowel kwantitatief als kwalitatief op orde zijn”, stelt Rampen. „Anders floreert deze kwetsbare soort niet.”
Geen weidevogels
Even verderop buigen we iets naar rechts af en steken we het water over. Aan de linkerkant ligt een langgerekt perceel, met rechts ernaast een aarden wal. „Hier zochten we vroeger naar eieren. Dit was onze grond. Er zaten veel weidevogels”, vertelt De Boer.
Op twee zwanen, een bruine kiekendief, twee buizerds en een klein bruin vogeltje na hebben we de hele ochtend geen vogel gezien. Zeker geen weidevogels. „Een van de ecologen die aanwezig was bij het bezoek van de Ecologische Autoriteit was lyrisch over dit stukje blauwgrasland, maar vroeg zich ook af waarom Staatsbosbeheer nog niet tevreden was”, herinnert De Boer zich. „Ze kwamen met een verhaal over waterkwaliteit. Ik heb verteld dat rond 2000 de kleilaag van 10 centimeter is afgegraven en hiernaast is neergelegd. Ik denk dat de omstandigheden voor blauwgrasland hier niet optimaal zijn.”
In de natuurdoelanalyse staat dat dit soort plagactiviteiten nog niet tot een ‘duidelijke ontwikkeling van blauwgraslandvegetaties’ hebben geleid. Henstra van Staatsbosbeheer schrijft aan de redactie: „Zoals in de NDA te lezen is, staan deze onder druk en gaat het er niet goed.”
Rampen loopt even heen en weer en stelt vast dat het soortenarm is, hoewel vooraan wel diverse exemplaren van Spaanse ruiter in bloei staan. Dat is een typische soort van blauwgrasland. „Als deze vegetatie er al twintig jaar zo bij ligt, denk ik niet dat hier nog veel soorten bij gaan komen.”
Krabbescheer
Waar De Boer met de Ecologische Autoriteit vanaf hier weer dezelfde route terugliep, lopen wij door en pakken iets verderop een pad naar rechts. In het water groeit op grote schaal krabbescheer, die ook nog eens in bloei staat. „Dat het hier zoveel voorkomt en met deze kwaliteit, betekent dat de waterkwaliteit goed is”, constateert Rampen. „Krabbescheer is heel gevoelig voor de juiste pH-waarde en meststoffen.” In de waterpartijen die naast het pad liggen, zien we nu continu krabbescheer en heel helder water. Het zoemt intussen van de libellen in de lucht.
Aan de andere kant van het pad komen we af en toe een stok tegen. De stokken staan bij grote planten met de naam waterzuring. Deze stokken zijn door vrijwilligers van de Vlinderstichting geplaatst en het betreft de waardplant van de grote vuurvlinder. We bekijken één plant nauwkeuriger en zien een rups van deze zeldzame vlinder.
Uit opgevraagde informatie uit de Nederlandse Databank Flora en Fauna blijken de aantallen van deze vlinders van jaar tot jaar sterk te verschillen. Ecoloog Henk de Vries van de Vlinderstichting licht in een telefonisch gesprek toe hoe dat zit: „De jaren waarin er veel waarnemingen zijn, hebben we met veel mensen naar eitjes gezocht in het gebied. Die cijfers vertekenen daardoor. De grote vuurvlinder staat hier echt onder druk.”
Grote vuurvlinder
In de natuurdoelanalyse schrijft de provincie dat de populatie van de grote vuurvlinder sinds 1999 stabiel is en varieert van 50 tot 250 exemplaren, maar dat tussen 2017 en 2021 een sterke afname werd waargenomen. Daarna herstelde de populatie zich weer. De provincie baseert zich daarbij op telgegevens van de Vlinderstichting tot en met 2022.
„2023 was een dramatisch jaar, omdat er bijna geen eitjes meer werden geteld. Daardoor is er een kritische ondergrens bereikt”, aldus De Vries. „Het doel is om de aantallen juist te laten groeien naar 1.000 exemplaren, maar dat lukt dus nog niet.” Volgens de provincie ligt dat niet aan de waterzuring, die met een dichtheid van vijf planten per hectare verspreid in het gebied voorkomt. „Het grootste probleem lijkt dat het beheer in het gebied momenteel nog niet optimaal is toegespitst op de grote vuurvlinder.”
Ook blijkt uit de natuurdoelanalyse dat een deel van de populatie is weggemaaid, waardoor er nu stokken staan. Zo kan eromheen worden gemaaid. Een ander knelpunt is volgens de provincie het verdwijnen van oud leefgebied. Veroudering, verbossing en verzuring van veenmosrietlanden maken het gebied minder geschikt voor de vlinder.
De Vries wijst vooral naar het lagere waterpeil in de droge jaren en het veranderde gebruik van het gebied. „Het lage waterpeil in 2022 zorgt ervoor dat het veen gaat oxideren en stikstof en fosfaat vrijkomt. Daardoor verandert de plantensamenstelling. Die schommelende waterpeilen zijn er bijvoorbeeld niet in de Weerribben, waar het juist erg goed gaat met de grote vuurvlinder. En vroeger was hier commerciële rietteelt, waarbij er water op de kraggen werd gepompt om het riet harder te laten groeien. Die kraggen verzuurden daardoor niet. Ook werd het riet in de winter gemaaid. Dat gebeurt nu in de zomer, anders groeit het gebied dicht. En dan zit de rups hoger in de plant. Om het beheer te optimaliseren gaan we na hoe hoog de rups in de winter in de plant zit, om daar het maaibeheer op af te stemmen.”
Staatsbosbeheer laat weten dat er inmiddels water op de kraggen wordt gepompt, maar dat dit nog in de onderzoeksfase zit.
Conclusie
Rampen fronst zijn wenkbrauwen bij het horen van de doelstelling. „We hebben hier in het gebied een tiental planten waterzuring gezien. Op basis daarvan vind ik duizend exemplaren van de grote vuurvlinder geen realistische doelstelling voor dit gebied, want dan zou er 200 hectare aan kwalitatief goed veenmosrietland moeten zijn. Dat is te ambitieus. Tussen de regels door lees ik dat men eigenlijk niet weet waar de afname van het aantal vuurvlinders door komt. Dan is de kans niet groot dat met de voorgestelde maatregelen het beoogde doel wordt bereikt.”
We lopen het gebied uit en passeren nog een molentje, dat op volle toeren draait en water het gebied uit pompt. Rampen trekt intussen een conclusie. „Ik denk dat dit natuurgebied er goed voor staat. De natuur doet alleen niet altijd wat de beleidsmakers bedacht hebben. Maar dat betekent niet dat het slecht gaat met de natuur.”
De bevindingen van Rampen komen niet overeen met die van de provincie en de Ecologische Autoriteit. Toch dreigen er voor boeren in de omgeving maatregelen vanwege de vermeende stikstofdepositieschade.
Ontwikkeling typische soorten stabiel
Het aantal typische soorten dat voorkomt in Rottige Meenthe & Brandemeer, sinds het gebied door Nederland is voorgedragen als Natura 2000-gebied, is stabiel. Dat blijkt uit een data-analyse van de redactie op basis van data uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) op 19 februari.
In Rottige Meenthe & Brandemeer komen negen beschermde habitattypen en tien beschermde habitatrichtlijnsoorten voor. Uit de analyse blijkt dat er voor veel habitattypen weinig typische soorten voorkomen. Bij drie habitattypen zijn er tussen 2003 en 2023 even veel typische soorten waargenomen. Bij drie is er sprake van een lichte afname, waarbij opgemerkt moet worden dat er voor het habitattype blauwgraslanden in 2003 zeer waarschijnlijk een fout is gemaakt. Volgens Staatsbosbeheer kwam de soort blonde zegge nooit voor in het gebied. In plaats van twee zou er dan maar één soort minder voorkomen.
Kanttekening bij deze cijfers is dat er per definitie verschillen zitten in de waarnemingen van jaar tot jaar, dus 2003 en 2023 zijn niet per se representatief. Dat geldt ook voor habitattype trilvenen, waar één typische soort meer is waargenomen. Voor veenmosrietland en meren met krabbescheer en fonteinkruiden is de positieve trend veel robuuster.
Het totaal aantal waarnemingen van de tien habitat-richtlijnsoorten die beschermd moeten worden, laat een stijgende lijn zien. Wel zijn er bij insecten grote jaarverschillen.