Vogelvrij
Column: 16 mei 1984
Maandag 25 oktober liep het Landbouw Collectief diezelfde trap op. En ook nu waren er jonge mensen bij. Het even stilstaan bij foto’s van de voormalige bewindslieden is ook een vorm van respect en waardering tonen aan een aantal van hen die er niet meer zijn.
Jan de Koning, toen hij nog secretaris van de CBTB was, die bij ons thuis kwam en me als vijfjarig jochie aan de hand meenam naar de grupstal waar mijn vader aan het melken was. Een integere man die mij als 22-jarige bonenstaak tips gaf over hoe het eerste gesprek aan te gaan op LNV.
Sicco Mansholt, die zo af en toe kwam aanwaaien en vooral eind jaren 80 en begin jaren 90 een bron van inspiratie was met zijn enorme ervaring en kennis. Een gepassioneerde man die naast groot visionair ook mee door de bieten liep en even mee in de melkstal stapte en er kijk op had.
Gerrit Braks, de minister die we in 1984 gingen bezoeken en vroegen om de Jonge Boeren starterspremie, toen iets van 7.000 of 8.000 gulden. Maar ook de ministers waar intensief mee is gewerkt zoals Jozias van Aartsen, Hayo Apotheker en Laurens Jan Brinkhorst.
Farmers Defence Force
Maandag liep de groep van het Landbouw Collectief de trapgalerij op langs de fotowand en de lange gang in naar de Blauwe Zaal. Los van wat de uitkomst van het gesprek met LNV uiteindelijk gaat zijn, er zaten opnieuw jonge mensen in het gezelschap. Die jonge mensen hebben vanwege hun inzet om te komen tot het Landbouw Collectief - niet ‘onder de leiding van’, zoals de media schrijven, maar door de dienende begeleiding van Aalt Dijkhuizen - samen meer geschiedenis geschreven dan de meesten zich op dat moment beseften.
Belangenbehartiging voor boeren en tuinders ligt weer in handen van boeren en tuinders en dit is in belangrijke mate gerealiseerd door de mensen van Farmers Defence Force. Stilstaand voor de fotowand met de woorden van Gerrit Braks in herinnering: „Ministers komen en gaan, maar ambtenaren blijven altijd bestaan.”
Je moet best wel bijzonder zijn wil je dat mechaniek kunnen verslaan.
Tekst: Jan Cees Vogelaar
Beeld: Ellen Meinen