Jan Willem Elsenga heeft een grondloos melkveebedrijf in Lelystad
‘Melkvee houden zonder grond kan ook’

Volgens Jan Willem Elsenga zit het tussen de oren dat een melkveebedrijf grond moet hebben. Hij is eigenaar van een melkveebedrijf met zo’n 125 koeien en nul hectare grond in het akkerbouwgebied van Lelystad (FL). Elsenga vindt zichzelf geen echte ondernemer, maar wel ondernemend. Toen hij zijn eigen veevoerhandel in 2012 verkocht, wilde hij het geld opnieuw investeren in een agrarisch bedrijf. „Ik heb altijd de droom gehad om een eigen melkveebedrijf te hebben.”
Niet in de melkput
Maar de ondernemer zag zichzelf niet in de melkput staan om koeien te melken. „Mijn passie ligt op een breder vlak in de melkveehouderij. In voerverkoop en voeradvisering, veehandel, maar ook in het managen van melkveebedrijven.” Elsenga kocht het melkveebedrijf in Lelystad van een stoppende melkveehouder. Die had alle grond al verkocht. Elsenga zag potentie in de goed onderhouden gebouwen en werd eigenaar van het melkveebedrijf zonder grond.
De Vries voert alle praktische zaken op het melkveebedrijf uit. „Pieter is een echte koeienman en zorgt met passie voor de koeien”, zegt Elsenga. „Ik regel de financiën en organiseer de ruwvoervoorraad. Ingrijpende beslissingen over de bedrijfsvoering nemen we samen.”
Voerefficiëntie
Het bedrijf van Elsenga is ingericht op efficiëntie. De twee begonnen met zo’n 50 Holsteins en 30 Jerseys. De twee rassen werden apart van elkaar gehouden, waardoor Elsenga en De Vries precies konden zien hoe goed de twee rassen ruwvoer en krachtvoer omzetten naar melk. Daaruit bleek dat de Jerseys dat veel efficiënter deden. In 2015 was de voerefficiëntie (op basis van meetmelk) van de Jerseys 1,78 terwijl de Holsteinkoeien op 1,28 bleven steken. Het verschil in voerefficiëntie is niet altijd even groot, maar de Jerseys bleven wel het efficiëntst. De twee besloten om langzaam hun Holstein koeien te vervangen door Jerseys. Inmiddels zijn er vijfennegentig jerseys, zo’n twintig Jersey-Holstein kruislingen en nog slecht een paar Holsteins.
Maar geen grond betekent ook geen eigen ruwvoerwinning. En waar moet de mest heen? Elsenga koopt al het ruwvoer aan. Het ruwvoer bestaat uit graskuil van zo’n 45 tot 50 procent droge stof en een paar kilo kruidenhooi. Dit wordt in balen aangekocht. „Het klopt dat ik afhankelijk ben van anderen en van de markt bij het aankopen van mijn ruwvoer. De kans bestaat dat ik niks kan kopen. Dat is echter nog nooit gebeurd. Het voordeel van alles zelf aankopen, is dat we geen rekening hoeven te houden met een snede gras die net iets minder uitvalt.”
Kempensysteem
Door te kiezen voor het Kempensysteem heeft Elsenga niet veel ruwvoer nodig. Bij het Kempensysteem bestaat het rantsoen voor zeventig procent uit krachtvoer en voor maar dertig procent uit ruwvoer. Uit de vergelijking van de twee rassen bleek dat Jerseys heel goed produceren op dit systeem met een groot aandeel krachtvoer, beter dan de Holsteins.
Elsenga legt uit dat het bij dit voersysteem belangrijk is goed ruwvoer te hebben. „De koeien krijgen al niet heel veel ruwvoer. Als ze het dan ook laten liggen omdat het niet smakelijk is, krijg je problemen met pensverzuring.” Bij het aankopen beoordeelt Elsenga het gras op reuk en structuur. Als er een voederwaarde-analyse is, houdt hij vooral de gehaltes ruwe celstof (rond de 25 procent) en suiker (75 gram per kilo) in de gaten. Elsenga denkt niet dat al het ruwvoer aankopen per se duurder is. „We zijn geen tijd kwijt aan ruwvoerwinning en we hebben geen machines nodig om te maaien. De enige machine die we op ons bedrijf hebben, is een shovel. Dat scheelt onderhoudskosten. Onze voerkosten zitten op negentien cent per liter. Daar zit dan ook alles in, zowel krachtvoer als ruwvoer.”
Lees hoe Elsenga de mestafzet regelt in Veldpost nummer 10 van zaterdag 8 mei. Bent u nog geen abonnee, vraag dan hier een gratis proefnummer aan.