Redactie Agrio komt tot andere conclusie dan Ecologische Autoriteit
Aamsveen verslechtert niet, maar verbetert juist
Natuurgebied het Aamsveen in Overijssel ligt op de grens met Duitsland en is een restant van een hoogveengebied. Eind vorige eeuw zijn er herstelwerkzaamheden uitgevoerd om het water beter vast te houden. Toch verslechtert het Aamsveen volgens de Ecologische Autoriteit en dat zou volgens de Europese habitatrichtlijn niet mogen.
In haar advies over de natuurdoelanalyse die de provincie Overijssel opstelde, staat: ‘De Ecologische Autoriteit geeft, gezien de reeds opgetreden verslechtering, het dringende advies om de aanvullende maatregelen voor systeemherstel en stikstofreductie volledig uit te werken en in te brengen in het PPLG (Provinciaal Programma Landelijk Gebied, red.).’
Geen referentiesituatie
Verslechtering betekent dus extra maatregelen, die direct genomen moeten worden. En die daarmee de landbouw rondom het gebied kunnen beperken. De vraag is hoe de Ecologische Autoriteit tot dit oordeel komt. Uitgaan van de conclusies van de natuurdoelanalyse kan niet. Want de Ecologische Autoriteit stelt in het advies dat het bij alle natuurdoelanalyses van de provincie Overijssel ontbreekt aan een vergelijking met de referentiesituatie.
Daardoor onderbouwt de provincie zelf niet waarom ze vindt dat het gebied achteruitgaat. De conclusie van provincie Overijssel is dat op basis van Aerius-berekeningen de stikstofdepositie nog steeds te hoog is. Ook trekt de provincie de conclusie dat verslechtering niet kan worden uitgesloten. Maar dat doet de provincie door de huidige situatie te vergelijken met het einddoel voor het Aamsveen. Daarvoor moet de kwaliteit verbeteren en de oppervlakte hoogveen toenemen. Dat zegt dus niets over verslechtering, hooguit over het niet verbeteren.
‘Daadwerkelijk geconstateerd’
De Ecologische Autoriteit komt op basis van meer informatie tot dezelfde conclusie als de provincie Overijssel, dus dat de natuurkwaliteit verslechtert. De onderbouwing daarvoor in het advies is summier. Ondanks dat het niet de taak is van de Ecologische Autoriteit om die onderbouwing in het advies te geven, reageert zij schriftelijk uitgebreid op vragen van de redactie hierover:
‘Hoewel de onderbouwing in de natuurdoelanalyse tekort schiet, ziet de Ecologische Autoriteit dat daarbuiten wel degelijk informatie beschikbaar is die de conclusies in de natuurdoelanalyse met betrekking tot ‘verslechtering’ ondersteunt. Sterker nog: de Ecologische Autoriteit ziet dat verslechtering niet alleen ‘niet is uit te sluiten’, maar ook daadwerkelijk is geconstateerd. Dit geldt in ieder geval voor de habitattypen heischrale graslanden en blauwgraslanden, en valt te lezen in het beheerplan.’
De Ecologische Autoriteit stelt daarover verder in haar reactie: ‘Het beheerplan verwijst hiervoor naar het rapport over een veldwerkstudie, namelijk Ontwikkeling van Heischrale graslanden in het Natura 2000 gebied Aamsveen (Jansen, A.J.M. & Loeb, R, 2012). In dit rapport is vervolgens het volgende over dit habitattype te lezen: ‘Het heischrale grasland heeft zich plaatselijk weten te handhaven. Door verbossing en verstruweling is het areaal gekrompen. Het is tevens verzuurd. De meeste meer baseminnende soorten zijn verdwenen dan wel zeldzaam geworden.’
Vergelijking met 1959
De Ecologische Autoriteit heeft in haar reactie een link naar het beheerplan opgenomen die op de website van de Ecologische Autoriteit staat. Een link naar het rapport over heischrale graslanden waaruit zou moeten blijken dat het gebied achteruitgaat, is echter niet bijgevoegd. Dat rapport staat ook niet op de website van de Ecologische Autoriteit als rapport dat gebruikt is voor het advies richting provincie Overijssel over de natuurdoelanalyse. Waaruit je mag concluderen dat dit rapport niet door de Ecologische Autoriteit is bekeken.
Het bewuste rapport is via internet vrij gemakkelijk te vinden. Uit dit rapport blijkt inderdaad dat heischrale graslanden achteruit zijn gegaan. Maar niet in de periode van aanwijzing van het Aamsveen als Natura 2000-gebied tot nu. Het rapport zelf verscheen in 2012 en de onderzoekers vergelijken de situatie van 2012 met die van 1959. Toen is er volgens dit rapport in kaart gebracht welke planten er allemaal voorkomen in de heischrale graslanden in het westelijk deel van het Aamsveen.
Welke referentiedatum?
De verwijzing naar dit rapport door de Ecologische Autoriteit lijkt daarmee niet in lijn te zijn met eerdere uitspraken van de Ecologische Autoriteit. Die stelde eerder op een persbijeenkomst dat plaatsing van het Natura 2000-gebied op de lijst van gebieden van communautair belang als referentie geldt.
Voor het Aamsveen is dat 7 december 2004. De redactie van Agrio stelde daarom de vraag welke referentiedatum er geldt voor het Aamsveen. En waarom de Ecologische Autoriteit zich baseert op een periode die teruggaat tot 1959 om verslechtering aan te tonen.
Opmerkelijk antwoord
De nieuwe vragen leverden opnieuw uitgebreide antwoorden op. De Ecologische Autoriteit bevestigt dat 2004 als referentiedatum geldt voor het Aamsveen. ‘Aamsveen is in 2004 aangemeld als met name (herstellend) hoogveengebied. Artikel 4 lid 5 Habitatrichtlijn bepaalt dat dit de referentie is voor de doelen. Dat betekent dat het aangewezen gebied destijds kwalificeerde en functioneerde als hoogveen. Ook als er geen informatie uit 2004 in de natuurdoelanalyse (of elders) beschikbaar is om dit te onderbouwen, moeten we hiervan uitgaan. Er waren mogelijk wel al problemen, maar het is niet zo dat er geen redelijk gezond hoogveen was, anders zou het niet hiervoor zijn aangemeld.’
Het is een opmerkelijk antwoord. Toen het Aamsveen in 2004 in Brussel werd aangemeld als Natura 2000-gebied, kwam er geen actief hoogveen voor, maar enkel aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is. Dat blijkt uit het aanwijzingsbesluit uit 2013. Actief hoogveen is pas in 2015 als habitattype toegevoegd via een wijzigingsbesluit. In het rapport Ecohydrologische systeemanalyse Aamsveen uit 2018, die de Ecologische Autoriteit wel raadpleegde, staat dat actief hoogveen tot ontwikkeling is gekomen vanwege eerder uitgevoerde herstelmaatregelen en 0,09 hectare bedraagt.
Abiotische omstandigheden
Toch blijft de Ecologische Autoriteit bij haar standpunt dat het gebied achteruit is gegaan. ‘De referentiesituatie 2004 geldt voor de habitats en soorten (planten en dieren) waarvoor de gebieden zijn aangemeld; maar geldt niet voor de abiotische condities van het gebied (bodem, water, lucht etc.). Dat zijn namelijk de voorwaarden die natuur nodig heeft om (zelf) te kunnen herstellen. Die moeten gewoon goed zijn.’
Met die abiotische omstandigheden gaat het volgens de Ecologische Autoriteit niet goed, en dat blijkt uit het rapport van de heischrale graslanden en het rapport Ecohydrologische systeemanalyse. Over deze rapporten zegt de Ecologische Autoriteit dat ‘op basis van meetgegevens verslechtering van kwaliteit’ is aangetoond.
‘Waarnemingen in veld’
Daarnaast constateert de Ecologische Autoriteit ‘nu op basis van waarnemingen in het veld’ dat het hoogveen er slecht aan toe is. ‘Dat zien we onder meer aan vergrassing, opslag van bomen en de adelaarsvaren. We weten uit onderzoek wat hiervoor de belangrijkste drukfactoren zijn, die bovendien aantoonbaar voortduren: aanhoudende te hoge stikstofdepositie én verdroging, en de woekerende adelaarsvaren (die dus niet alleen gevolg, maar ook mede oorzaak is van verdere verdroging). De situatie is dus verslechterd, en daarmee de kwaliteit. Kortom: we constateren de huidige toestand, we kennen de belangrijkste drukfactoren - die elkaar versterken - en we kunnen op basis daarvan reconstrueren dat dit proces in de afgelopen jaren/decennia continu aan de gang is. Daarmee is aangetoond dat de situatie verslechterd is (en dat de verslechtering nog doorgaat).’
Heischrale graslanden
Het rapport over heischrale graslanden bevat echter geen meetreeksen van abiotische condities. Er wordt wel een vergelijking gemaakt tussen enkele bodemmonsters die vergeleken worden met een database van een ecologisch adviesbureau. Daaruit valt geen verslechtering af te leiden. De pH is op sommige plekken aan de lage kant in vergelijking met de pH in goed ontwikkelde heischrale graslanden, maar het valt volgens de onderzoekers binnen de normale range.
Wel is de verhouding ammonium-nitraat en aluminium-calcium aan de hoge kant. De bodemmonsters zijn echter een momentopname en niet over een langere periode genomen, zodat verslechtering niet wordt aangetoond.
Het rapport Ecohydrologische systeemanalyse bevat wel meetreeksen. En die tonen aan dat de abiotische omstandigheden voor hoogveen niet goed zijn. Door afgravingen in het verleden en het aanleggen van ontwateringssloten is het gebied sterk verdroogd. Door uitgevoerde herstelmaatregelen in de jaren tachtig en negentig wordt het water inmiddels beter vastgehouden en is veenvorming weer op gang gekomen. Maar er lekt nog steeds te veel water weg uit het gebied, waardoor het herstel nog niet in alle delen van het gebied optreedt.
Verdroging en adelaarsvaren
Of de natuur nog steeds achteruitgaat in de deelgebieden die nog niet herstellen, wordt niet duidelijk uit het rapport Ecohydrologische systeemanalyse. Opvallend is wel de conclusie in dit rapport dat de afgenomen stikstofdepositie een positieve bijdrage levert aan veenvorming. Bovendien wijst dit rapport verdroging aan als factor voor het veraarden van het veen en daarmee de opslag van adelaarsvaren, en niet stikstofdepositie: ‘In deze sterk veraarde bovengronden is sprake van intensieve mineralisatie van organisch materiaal en daarbij vrijkomen van nutriënten, die karakteristiek zijn voor veenveraarding, in het bijzonder stikstof, wat het voorkomen van de hoogproductieve vegetatie van adelaarsvaren verklaart.’
Het rapport stelt wel dat adelaarsvaren zorgt voor extra verdamping van water. Maar of het veen op die plekken extra verdroogt en achteruitgaat, wordt niet benoemd.
Verslechtering vóór 2004
De Ecologische Autoriteit blijft bij haar standpunt dat het gebied verslechtert. ‘Voor Aamsveen is gebiedsspecifieke informatie beschikbaar in de vorm van het onderzoek waar het beheerplan naar verwijst. Die gaat weliswaar niet over de periode 2004 tot heden, maar laat wel achteruitgang zien in een periode die daar deels mee overlapt (1959-2012).’
Uit deze reactie valt af te leiden dat de Ecologische Autoriteit vooral kijkt naar aanwijzingen voor verslechtering. Het is zeer aannemelijk dat de verslechtering voor 2004 optrad. En de Ecologische Autoriteit benoemt nergens dat de kwaliteit in delen van het gebied juist sinds eind vorige eeuw weer toeneemt.
Jaarlijkse veldbezoeken
Maar de Ecologische Autoriteit wijst niet alleen naar deze twee rapporten om verslechtering aan te tonen. In de natuurdoelanalyse van de provincie staat ook dat verslechtering wordt geconstateerd tijdens jaarlijkse veldbezoeken van de provincie. En tijdens het bezoek van de Ecologische Autoriteit aan het gebied zou de gebiedsbeheerder ook hebben gezegd dat ‘soorten die vrij recent nog zijn waargenomen, nu zijn verdwenen’.
Navraag bij de provincie Overijssel over de geconstateerde waargenomen achteruitgang tijdens veldbezoeken van heischraal grasland levert het volgende antwoord op: ‘Sinds 2015 bezoekt de provincie jaarlijks de natuurgebieden. Landschap Overijssel geeft tijdens die bezoeken aan dat de verslechtering van de kwaliteit van heischraal grasland langer aan de gang is (voor 2015) door het verdwijnen van soorten. Provincie Overijssel heeft niet exact in beeld hoe deze trend er uitziet.’
Van 35 naar 45 soorten
De provincie constateert dus niet zelf een achteruitgang, maar hoort dat van de beheerder. En het is niet duidelijk of dat sinds 2004 is of daarvoor. Landschap Overijssel laat desgevraagd weten dat het bijvoorbeeld gaat om gentiaanblauwtje en de liggende vleugeltjesbloem die zijn verdwenen en dat soorten als welriekende nachtorchis en de vlozegge onder druk staan.
Uit opgevraagde informatie uit de Nationale Databank Flora en Fauna (zie kader) blijkt dat er sinds 2004 één typische soort minder is waargenomen in de heischrale graslanden. Tegelijk blijkt dat het aantal typische soorten voor de tien habitattypen waarvoor het Aamsveen is aangewezen sinds 2004 groeit van 35 naar 46 soorten. Dat duidt eerder op verbetering dan op verslechtering van het gebied.
Ten slotte wijst de Ecologische Autoriteit nog naar de ‘berekeningen met betrekking tot stikstofdepositie’, waaruit blijkt dat de depositie hoger is dan de kritische depositiewaarden. Maar zowel de provincie als de Ecologische Autoriteit toont niet aan dat die berekende waarde ook daadwerkelijk in het gebied tot verslechtering leidt. Uit de eerder aangehaalde onderzoeken, waar de Ecologische Autoriteit zelf naar verwijst, blijkt verdroging de oorzaak te zijn en het gebied juist te verbeteren doordat de stikstofdepositie is gedaald.
Samenvattende conclusie
In haar advies over de natuurdoelanalyse voor het Aamsveen stelt de Ecologische Autoriteit dat de natuur in het Aamsveen sinds 2004 achteruit is gegaan en dat daarom maatregelen nodig zijn. Daarbij baseert zij zich onder meer op een onderzoek dat de situatie van 2012 vergelijkt met die van 1959, waarin verslechtering werd aangetoond. Omdat deze periode deels na referentiejaar 2004 valt, vindt de Ecologische Autoriteit dat voldoende om aan te nemen dat het Aamsveen na 2004 is verslechterd.
Daarnaast baseert de Ecologische Autoriteit zich op mededelingen van de beheerder en provincie Overijssel over verdwijnende soorten, zonder zich in de data te verdiepen. Uit die data blijkt dat sinds 2004 het aantal typische soorten in het Aamsveen juist toeneemt.
Verder voert de Ecologische Autoriteit, als argument voor verslechtering, aan dat de omstandigheden door stikstofdepositie en verdroging zijn verslechterd, waardoor het niet anders kan dan dat de natuurkwaliteit in het Aamsveen ook achteruit is gegaan. De rapporten die de Ecologische Autoriteit bekeek, onderbouwen die zienswijze niet. Een deel van het Aamsveen is juist verbeterd sinds eind vorige eeuw, en hoogveenvorming is weer op gang gekomen. De conclusie is dan ook dat het Aamsveen verbetert in plaats van verslechtert.
Aantal typische soorten neemt toe
Uit de data van de Nationale Database Flora en Fauna, opgevraagd op 11 januari 2024, blijkt dat het aantal soorten dat sinds 2004 wordt waargenomen in het Aamsveen groeide van circa 200 naar 650 soorten. Die groei kan ook veroorzaakt worden doordat er de laatste jaren intensiever gemonitord wordt.
Een beter criterium is het aantal voorkomende typische soorten. Dat zijn soorten die horen bij de te beschermen habitattypen. In het Aamsveen gaat het om typische soorten van tien habitattypen. Ook het aantal typische soorten neemt toe van 35 in 2004 tot 46 in 2023. Per habitattype zijn er wel verschillen, want het aantal typische soorten gaat in drie habitattypen licht achteruit. Natte heide is de uitzondering, want daar daalt het aantal typische soorten van negen naar vier soorten. Bij vijf habitattypen gaat het juist beter, waarbij het aantal typische soorten bij vier habitattypen meer dan verdubbelde.
Blauwgrasland valt op een andere manier op. Alleen in 2004 is er één typische soort waargenomen, in alle andere jaren niet. Dat roept de vraag op in hoeverre er nu maar ook in 2004 sprake was van bauwgraslanden in het Aamsveen en of dit habitattype wel aangewezen had mogen worden.
Drie van de vier soorten die Landschap Overijssel benoemt komen voor in de dataset. Vlozegge niet. Het gentiaanblauwtje kwam tot 2009 voor. Liggende vleugeltjesbloem is in 2004 zes keer waargenomen en daarna twee keer in 2005 en twee keer in 2015. Welriekende nachtorchis is zeldzaam in het gebied. De laatste twee jaar is die twee keer waargenomen en de jaren daarvoor één keer. In 2004 en 2014 zijn de hoogste aantallen waargenomen en kwam de plant vier keer voor.